Volgens De Caluwé & Vermaak (2006) is een interventie
één of een serie van geplande veranderingsactiviteiten die erop gericht is
(zijn) de effectiviteit van een organisatie te vergroten. Verbiest (2014) geeft
aan dat interventies te karakteriseren zijn door de strategie waarbinnen ze
passen. Ofwel de opvattingen over de wijze waarop mensen en organisaties kunnen
veranderen. Op basis van de indeling van Boonstra (2006) lijkt de expert- en
leerstrategie het best te passen bij de interventie. Dit betekent dat mensen in
beweging komen door aan de ene kant acceptatie van verandering door overtuiging
van noodzaak en aan de andere kant door een gezamenlijke betekenis te creëren
van een nieuwe werkelijkheid. Van Veen ea. (2010) hebben een reviewstudie
gedaan naar interventies, waarin verschillende effectieve kenmerken naar voren
komen. Het zou onder andere belangrijk zijn dat onderwijsprofessionals
ervaringen in kunnen brengen en dat hierop wordt voortgebouwd. Daarnaast is het
essentieel dat zij betrokken worden bij het bepalen van de doelen, inhoud,
opzet en methodiek van de interventie; dat er na een training nazorg geboden
kan worden in de vorm van een coachings- of begeleidingstraject;
ondersteuningsmogelijkheden op afroep beschikbaar zijn; niet alleen
individuele, maar ook teamscholing plaatsvindt en dat er ruimte is om
ervaringen uit te wisselen. Verder blijkt dat het noodzakelijk is dat er een
duidelijke link is tussen de interventie en de onderwijspraktijk van de
onderwijsprofessional. De interventie hoeft niet per definitie plaats te vinden
op de eigen werkplek, maar kan ook elders vormgegeven worden. Het samen leren
met collega’s is een volgend kenmerk van succesvolle onderwijsinterventies.
Verder zijn er aanwijzingen gevonden voor een substantiële tijdsinvestering van
de interventie en het samenhangen met schoolbeleid en of landelijke innovaties.
Van Veen ea. leggen de nadruk op de doelstelling van de interventie voor de
professionalisering van onderwijsprofessionals en geven aan dat borging en
inbedding aandachtspunten zijn. Om tot meer diepgang te komen wordt door
Sleegers & Van Dael (2012) voorgesteld om een gemeenschappelijk
begrippenkader te hanteren en een plan van aanpak, waarin doelen zo concreet
mogelijk worden geformuleerd. Schoolorganisatorische randvoorwaarden zijn volgens
Van Veen ea. onder andere ‘leiderschap, tijd, het creëren van een professionele
leergemeenschap en een cultuur om te leren’. Sleegers en Van Dael voegen wat
betreft leiderschap het volgende toe aan Van Veen ea. Wanneer er sprake is van
falende kwaliteit is er vaak sprake van verwarring, negatieve emoties en
externe attributie. Dit vergt krachtig directief leiderschap, met een plan van
aanpak dat staat en een stevige rol voor een externe adviseur.
Van Veen ea. (2010) heeft in navolging van
Desimone een model (figuur 3) ontwikkelt dat
professionalisering van de onderwijsprofessional illustreert. In onderstaand
model wordt een verband gelegd tussen een interventie en de verbetering van
leerlingresultaten.
Figuur
3.
Model professionalisering van de onderwijsprofessional
Geen opmerkingen:
Een reactie posten